Onderzoek: Coprofagie bij Honden

Voorlopige resultaten onderzoek naar coprofagie bij honden
Drs. Joanne van der Borg * en Marieke van Meijl **
* Ethologie – Afdeling Dierwetenschappen – Wageningen Universiteit
** Student Dierwetenschappen – Wageningen Universiteit

Inleiding. In vele kynologische bladen en op diverse websites heeft een oproep gestaan van Wageningen Universiteit om via internet de vragenlijst over coprofagie ofwel het eten van poep door uw hond in te vullen. In totaal heeft de oproep 2690 bruikbare vragenlijsten opgeleverd, waarvoor nogmaals onze hartelijke dank. Wij zijn nog volop bezig om deze grote dataset te analyseren, maar van de eerste uitwerking van de resultaten door studente Marieke van Meijl kunnen wij alvast een tipje van de sluier oplichten. Het doel van deze studie is de verhouding in het voorkomen van de verschillende vormen van coprofagie te bepalen en de risicofactoren voor de verschillende vormen van coprofagie
te identificeren.

Voorkomen van coprofagie. We hebben onderscheid gemaakt in drie vormen van coprofagie, te weten het eten van eigen poep (autocoprofagie), het eten van poep van andere honden (allocoprofagie) en het eten van poep van andere dieren (inter-specifieke coprofagie). In de onderzochte populatie honden bedraagt de prevalentie van één of meer van deze vormen van coprofagie 93.9%, dus slechts een heel klein gedeelte van de 2690 honden (=165) eet geen enkele soort poep. Deze uitkomst is begrijpelijk aangezien het waarschijnlijk juist de eigenaren van een hond die poep eet zijn, die zich betrokken zullen voelen bij dit onderwerp en meegedaan hebben aan dit onderzoek. Bijna de helft van de poepetende honden vertoont uitsluitend één bepaalde vorm (46,8%), waarvan het eten van poep van andere dieren (inter-specifieke coprofagie) de meest voorkomende (85%) is. Ongeveer een derde van de honden vertoont een combinatie van twee vormen, waarvan de combinatie van het eten van poep van andere dieren en het eten van poep van andere honden het meest voorkomt (27,8%). Tot slot is er nog een kleine groep die alle vormen van coprofagie vertoont (11,6%), die eten dus niet alleen hun eigen poep, maar ook die van andere honden en die van andere dieren.

Bepalen van risicofactoren. Voor het identificeren van de risicofactoren hebben we alleen gekeken naar de honden die uitsluitend één van de vormen van coprofagie vertonen. Van de honden die alleen hun eigen poep opeten blijkt meer dan de helft jonger dan 1 jaar te zijn, terwijl dat aandeel bij de andere twee vormen slechts 15% bedraagt. Ook het krijgen van drie maaltijden of meer lijkt een risicofactor te zijn die aanduidt dat deze vorm van poep eten vooral door jonge honden wordt vertoond. Daarnaast zijn het net als bij het eten van poep van andere dieren significant vaker teven dan reuen die dit gedrag vertonen. Echter het verschil in prevalentie van het eten van poep van andere dieren tussen reuen (83,6%) en teven (89,6%) blijkt zeer klein te zijn en biologisch in onze ogen niet relevant. Tot slot lijkt ook de kans op het eten van eigen poep verhoogt te worden door chronische stress (zich uitend door vaak staart- en schaduwjagen), maar dit vereist nog nadere analyse.
De risicofactoren die het eten van poep van andere honden verhogen lijken vooral voedselgerelateerde: gecastreerd zijn (in onderzoek al aangetoond dat deze honden meer honger krijgen), een gulzige eetstijl, het vaak stelen van voer of afval en het vaak eten van oneetbare voorwerpen. Overigens laten alleen honden die hondenpoep eten (eigen of van ander honden) een verhoogd risico op veel winderigheid zien. Of hier sprake is van de oorzaak van hondenpoep gaan eten of gevolg is van het eten van hondenpoep is moeilijk te zeggen. Opmerkelijk is verder dat honden uit de FCI groep 8 (retrievers en waterhonden) relatief vaker poep van andere honden eten dan uit de overige FCI groepen en de stamboomloze honden. Hier moet wel de kanttekening gemaakt worden dat er mogelijk sprake is van een interactie met een andere factor, bijvoorbeeld dat het juist de honden uit de FCI groep 8 zijn
die ook vaker gecastreerd zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat dit het geval is, maar uitgebreidere analyses zullen uitwijzen of dit daadwerkelijk zo is. Gedragstest In de vragenlijst was een aantal vragen opgenomen over gedragseigenschappen als alertheid, snelheid van leren en gerichtheid op de eigenaar. Deze drie gedragseigenschappen lijken mogelijk een preventieve werking te hebben voor het eten van poep van andere honden. Daarom hebben we bij 10 honden die geen en 9 honden die wel poep van andere honden eten een korte gedragstest afgenomen om de relatie tussen gedragseigenschappen en coprofagie te onderzoeken. Door het geringe aantal honden dat getest is, zijn daar op dit moment nog geen zinvolle uitspraken over te doen.

Vervolgonderzoek. Allereerst zal dat gericht zijn op meer in detail analyseren van de gegevens. Een volgende student zal daar hopelijk in september mee aan de slag gaan. Verder willen wij naar aanleiding van deze voorlopige resultaten ons onderzoek vooral gaan richten op de honden uit FCI groep 8, de retrievers en waterhonden. Hierbij willen wij het onderzoek toespitsen op de vraag in hoeverre persoonlijkheidskenmerken een rol spelen bij coprofagie en de mogelijke relatie met erfelijke aanleg. Voor deze laatste vraag stellen we de vragenlijst op internet weer open speciaal voor de honden uit FCI groep 8.